OP DE WATERSPORTBAAN Poem by Miriam Van hee

OP DE WATERSPORTBAAN

daar gaat in een bootje mijn vader te water
hij roeit met langzame halen waartussen

het stil is, hij roert met een spaan in het water
hij maakt golven die later de oever bereiken

waar ik niet meer ben, ik fiets op het land
ik roep dat hij zeven en half gaat per uur

hij zit met zijn rug naar mijn uitzicht, hij ziet
waar we waren, ik zie wat er komt, hij draagt

een kirgizische hoed, geen echte maar een
van verschoten katoen want er is te veel wind

zegt hij, voor een pet en hij heeft aan zijn voeten
galochen die nog van zijn schoonvader waren

en goed blijven zitten, zegt hij, mocht hij dan
toch in het diepe belanden, hij hield van het

water, zoals van mijn moeder want midden
op zee ontbrak alleen zij, zo liet hij zich vroeger

ontvallen en wij dan, zo dacht ik en wuifde
ten afscheid, hij kon niet terugwuiven, ik riep

maar hij kon mij niet horen, hij roeide, het leek
hem geen moeite te kosten, langzaam vervulde

hij zijn aardse plicht af en toe kijkend naar mij
op de oever, bewogen misschien maar dat was

van hier niet te zien, het kon evengoed nog
een spelletje zijn waarvan ik de regels niet kende

en ik dacht dat ik hem daar kon laten, het water
verstond hem en droeg hem achterstevoren

terug naar het land

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Close
Error Success