Wij zijn de roeiers die met dauw op het gezicht
de ochtend in roeien zonder geluid.
Wij zijn degenen waar kranten zich op richten
waar cijfers zich om buigen en kaders zich om sluiten
Wij zijn het risico dat u spreidt.
Wij hebben elkaar gevonden en zullen pas zwijgen
wanneer we begrijpen waartoe wij hier in godsnaam zijn.
Hebt u daar soms iets mee te maken? Bent u het
die ons ondermijnt; doet kwijnen in een zee van willekeur
omdat we met velen zijn: ons gejammer
is nooit zo krachtig als de schreeuw van de vrouw
van wie de handen op de trambaan branden.
Daar staat ze. Ze schreeuwt zoals een vrouw
van wie de handen branden schreeuwt.
Wij vernietigen onszelf naarmate wij luider van ons
laten horen en later zijn wij de onvolmaakte raven
van inkt in de palm van uw hand die u schudt
als van een vreemde in het allerlaatste licht.
Waar gaan ze heen de roeiers bewegen zich
onnatuurlijk achterstevoren ze slaan de spanen
waterwijd en trekken zich terug langs het land.
This poem has not been translated into any other language yet.
I would like to translate this poem