voor Joekie Broedelet 
Ik liep over het karrespoor 
op een krakende winterdag 
mijn moeder kwam me tegemoet 
figuurtje in de verte 
de nacht ervoor droomde ik 
dat ik een scheepje zeilen deed 
mijn hand streelde het kroos 
in de blikkerende sloot 
het scheepje zeilde naar de overkant 
en raakte klem in het oevergras 
ik keek op en zag mijn vader staan 
hij stak zijn arm door prikkeldraad 
hij keek me smekend aan 
mijn vader vroeg aan mij om brood. 
*** 
Op die landweg moeder 
hield je me minuten vast 
je ogen waren rood 
je jas die rook naar stad 
de Duitser had per kaart gemeld 
mijn vader hij was dood 
in Neuengamme bitter oord 
daar hadden ze hem vermoord. 
*** 
Ik voelde niets 
maar wist dat ik iets voelen moest 
keek langs mijn moeders mouw 
naar het lokkend bos 
pas toen het kon vertelde ik honderduit 
over wat me werkelijk bezighield 
de strik die ik had gezet 
voor het konijnehol 
de hut die ik aan het bouwen was 
in de boom die niemand kende 
eerst later voelde ik pijn 
die niet meer overging 
die nog mijn lijf doortrekt 
nu ik dit schrijf 
lang geleden toch dichtbij 
de tijd duurt één mens lang.                
This poem has not been translated into any other language yet.
I would like to translate this poem