Hij liep de straat op zonder kijken 
en ik, die soms op hem begin te lijken, 
dacht dat hij zo op huis aan kon.
Hij draait zich om, de auto's razen 
op de dijk. Nu hij er bijna is 
kan ik hem nooit bereiken.
Zo is het dat mijn vader levenslang 
kon dromen van een hand, al even klein 
en snel, die tussen spijlen van een reling 
kon ontglippen, in de diepte rots en water,
een leven in een wenk.
Zo grijp ik hem, hij zonder schrik 
en ogen rustig open,
ik met een doodsmak in mijn lijf, 
die ik een leven lang niet kan 
ontlopen.
                
...
                
Read full text
            

 
                    