Le principal dans un tableau
                                          c'est la distance. 
                                          Paul Cézanne
1
Drie appels en een berg -
genoeg om jaren stil te zitten 
en te zoeken naar die ene juiste blik.
De maan is vol boven de Sainte-Victoire, 
ook in de nacht nog een 
gloeiende rotsmassa, verschroeid en 
brandend op de zuidflank.
Aan een vriend schreef hij, na de laatste 
van zowat vijftig pogingen: Ik ben 
te oud en te ziek om dit te kunnen.
Aan Ambroise Vollard:
Ik heb een beetje vooruitgang geboekt.
Waarom zo laat en zo moeilijk?
De schilder is een wandelaar.
Een hete weg ligt in zijn ogen opgerold 
en slaapt er als een slang.
Middaghitte, avond van een leven.
Verblinding door te veel aan licht.
In Aix lag schaduw op de Cours Mirabeau, 
onder de grote platanen had ooit 
het verlichte despootje naar 
vers fruit gegrepen - toen nog zeer rond 
en zich van geen kwaad bewust. 
Koelte in gerechtshof en oude lokalen.
De voetstap van de schilder werd bewaard.
Het atelier ligt verderop verborgen 
in een dichtgekeken tuin.
Maar pas tegen die hoge muur 
van verre ondoorzichtigheid 
kregen de dingen vorm en werd 
het grijs de kleur der kleuren.
Een kruis staat ongenaakbaar in 
een lucht van smeltend lood.
Je moet een berg beklimmen 
met niets anders dan je ogen 
en de weg is vol onooglijkheid.
Bellevue, Beauregard, Vauvenargues.
Een molen en een slapend dorp.
Een waspIaats uit de tijd 
van de Romeinen.
2
Penselen zwijgen in een hete stilte, 
zelfs als de kleuren schreeuwen in de zon.
Hij wist wat afstand was.
Ging in lichamen, appels binnen 
om beter te horen wat die berg hem zei.
Hij ligt er blakend in facetten bij, 
onthult zich niet voor de bezoeker 
en fluistert met de zwarte uilen 
in je oren 's nachts.
Je kunt er zittend leven, 
kinderen groeien overal vanzelf wel op, 
water vloeit altijd naar een bron.
Maar al die stukgedachte vormen 
in zijn hoofd: hoe bracht hij ze zo 
handig samen dat ik ze in een droom 
herken als iets wat ooit van mij was 
en van jou, van iedereen die weet 
wat warmte, stilte van een tijdeloze 
middag in het zuiden is?
Hij knijpt insekten dood op het terras, 
drinkt niet te veel absint en 
praat in stilte met het water.
Hij laat de avond in zichzelf verzinken.
3
Een dorp heeft soms veel stemmen;
het blad begint nog maar te 
zwijgen in zijn hand.
Berg, hoe kan ik je overwinnen als 
de appels en ajuinen bij het raam?
Hoe van je eten, die me 
weer van je wanden stoot, 
terug mijn eigen ogen in, 
die ik steeds meer geloof?
Rilke liep in de zomers van 
dit landschap rond, maar zag 
eerst op de herfstsalon 
waarheen de wegen liepen.
Nooit heeft een schilder zo 
getoond dat kleuren het werk 
zelf willen doen, dat je ze 
vrij moet laten. Want ooit 
begrijpen ze elkaar.
Dat was negentien zeven.
De berg lag gloeiend in zijn stenen wand, 
schroefde zichzelf de wereld in, 
zijn ogen in, een vreemd bewustzijn in.
4
Wie nu de steen der wijzen nog 
precies wil zien zoals penselen toen, 
komt niet altijd in dorpen van 
weleer terecht.
Les Lauves heet een woonwijk van beton 
waar hij toen stond te kijken in het gras:
hoe tegenlicht zich in het oogvlies schroeit.
Ergens achter in een straat, tussen twee blokken, 
is plotseling het uitzicht optimaal, 
als je op de tweede etage woont.
De bezitters van die blik zijn onder meer 
een gasfitter, een rechter en 
een oude juffrouw - die me zwijgend 
binnenlaat. Een blauwe koekoek tikt 
tegen beton en plaat.
Het uur is navenant: wat treurig om 
wat net voorbijging en tegen 
het vergezicht als zand verstoof.
Ze heeft een tafel met stilleven 
en gedroogde venkel.
Aan haar raam kleeft een onpeilbaar 
schilderij, support suprême, dat 
onophoudelijk gedaanten wisselt 
in het licht van wat verglijdt. 
Ze laat me uit en mompelt. 
Je loopt door druk verkeer 
terug naar het stil atelier.
Een kleine wedersamenstelling 
van zijn boekenplank levert 
onder meer het volgende op:
Journal des demoiselles,
jaargangen eenenveertig tot en met 
vierenveertig; Plutarchus en Vergilius;
de Magasin Pittoresque, 
Beauté du spectacle de la nature , 
Hyppolite Taines Voyage en Italie, 
en dan een bandje met de goudopdruk:
Avant d'entrer dans le monde.
Een binnengaan dat buiten was, vooral - 
de Grote baadsters bijvoorbeeld:
voor ze bloot de wereld binnen gingen 
eisten ze een metershoog gat in de muur 
om langs de noordkant te verdwijnen.
Ook hij liet huis en tuin voor wat 
ze waren en keerde naar Parijs terug.
Maar hier in Loubassane, Bibémus, 
Beaureceuil en Jas de Bouffan 
gooien kinderen steentjes door 
de grote ruiten van de dag.
5
Later werd de voet van de berg bezet 
door een torero met palet.
Hij nam zijn intrek in het slot 
van Vauvenargues, vloekte dat hij 
die droom kon kopen met zijn verf.
Hij werd er zuur en ouder, 
overvloedig creatief, vocht met 
de duivel van de oude meesters 
en kreeg ten slotte niemand anders klein 
dan zijn verbrandend ik.
Hij was geen zwerver als die ander, 
sprak niet met adders en sparren, 
eenvoudige tafels of een doek vol stof;
vergat te kijken en te zwijgen, 
en goot zijn razernij slechts op
de kleinste oppervlakken van 
dit slapend kosmisch dorp 
dat aan de blauwte grenst, 
die gloeiende massa steen, 
die twaalf Carpaccio-bomen 
rond het huis.
Ik drink hier tot laat in de nacht. 
Er komen krekels op het tafelblad, 
die iets weg hebben van een kruising 
tussen libellen en centauren.
De stier slaapt in zijn graf.
En onder Orion wandelt de meester van Aix,
hij die de dingen stuk kon kijken
en ze daarna weer samenbracht:
de tijd op een palet vol aangekorste verf, 
de overwinnaar van een berg
die zich naar niemands wensen plooide,
niet bewoog, alleen maar wachtte
op die hand. 
6
Van dit dubbelbeeld raak ik
niet af vannacht: daarboven zakt
lichtgevend steen achter
een hoge zerk, als een stille
getuige van de slaap, die tijd
in hoofden van de mensen giet.
Terwijl mijn lief zich slapend
in haar eigen vorm herkent, 
lichten twee kamers in het slot
waarbij bloedhonden waken.
Er spreekt haat uit het plaatje 
bij het hek: ga weg, 
dring maar niet aan,
le musée est à Paris,
we willen geen getuigen.
De oude meester snurkt naast me
op een bank. Hij heeft twee bruine
vlekken op twee mooie handen.
Nu pas, als ook de laatste krekel zwijgt,
hoor ik hoe zijn penselen fluisteren,
opgewonden, in de war, bang voor wat
morgen komen moet als heel die 
glorieuze massa niet blijkt afgekoeld.
De steen is bijna af, na enkele miljoenen jaren.
De verf droogt. Een zwarte uil zweeft boven de kam.
Het eerste licht komt al over de hoge rug.
Wind koelt de kleuren van de nacht. 
Je streelt de vrouw die naast de schilder slaapt 
als sliep je met haar voor de eerste keer.
Wij worden nooit meer wakker 
als de berg niet slaapt.
7
Toen besefte de door een dergelijke ravage dolende, struikelende en 
soms ook duizelig rondtollende man dat hij door de brand van de 
Sainte-Victoire een weg had verloren.
                            Peter Handke
                
...
                
Read full text