De ratten, die afgunstig zijn
op vogels, vreten het aas
dat hen is toebedeeld.
Ze knagen en ze wroeten,
ze kijken daarbij niet omhoog.
Ze houden alles in het vuile
oog en bidden om ellende
voor hun beste vrienden.
Ze kweken en ze rennen,
ze kriepen en ze jennen,
ze sippen aan het sap
van lijken en proberen door
de aars van dode engelen
onophoudelijk naar Gods
blote kont te kijken.
Ze neuken de geschiedenis,
want dat is ook een rat.
Ze wachten op liefdestwist en
vuilnisbelt, hopend dat ooit
een vogel voor hun poten valt.
Want die zal boeten voor
zijn vleugels: die bijten ze
het eerst eraf.
This poem has not been translated into any other language yet.
I would like to translate this poem