De jongen die zojuist aanbelde Poem by Tonnus Oosterhoff

De jongen die zojuist aanbelde

De jongen die zojuist aanbelde
‘of er eieren nodig waren'
is dezelfde die me voor
school tegenhoudt, ik ben zes en doodsbang.
Wat of ik moet. Zijn broer is er ook bij.
‘Graag naar binnen, als het mag...'
‘Nee,' heb ik de jongen geantwoord,
‘te onregelmatig kom jij langs.'
Ik heb verklaard dat wij uit de winkel betrokken,
de winkel: betrouwbaar.
‘Daar komt bij: zoveel eieren eten we niet
met ons kleine gezin.'
Rood ballonhoofd bewoog niet.
Zijn ogen knipperden wel.
‘Dus. Ga terug naar je ponywagen.'
Op de bok zwaaide hij. Hij kwam uit,
de zweep knalde, de hoeven sloegen
vuur uit de weg, fonteinen. Ik brulde:
‘Genees me of sterf.'
Helpt brullen?
Ik zie het kind zo helder,
ik kan er mijn haar haast in kammen.
Maar hij was weg,
weg achter de horizon.

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Close
Error Success